Hoe vaak heb ik hier al met mijn moeder gelopen? We struinen langs wel duizend rollen stof. Soms wijst zij iets aan, soms ik. Die oranje met luiaards? Te kinderachtig. Blauw met vissen? Beter voor een 16-jarige.
We leggen rollen apart op een tafel. Mama (74) tovert het naaipatroon uit haar tas en knielt op de grond.
Sinds Job een reguliere Hema-trappelzak is ontgroeid, komen we in deze stoffenzaak. Mijn moeder is een goede naaister en maakt met gemak een customized slaapzak voor haar kleinzoon. Job gewoon onder een deken laten slapen, zou natuurlijk eenvoudiger zijn. Maar laat hij dat nu niet willen. Elk dekbed ligt na twee minuten aan het voeteneind.
Mijn moeder heeft het patroon uitgetekend op vrolijk inpakpapier. Ze laat zien waar de potloodlijnen al zijn aangepast. “We maken een naad in het achterpand”, zegt ze kordaat. “Dan is er meer ruimte voor Jobs bochel.”
Die bochel was op de eerste kinderversies van het patroon niet ingetekend. Maar hoe groter Job wordt, hoe meer de bult op zijn rug als een soort haaienvin uitsteekt. Het maakt het lastig Job in de zak te vouwen. Zijn laatste slaapzak met wereldkaart-print is zelfs gescheurd; dwars door Canada loopt een breuklijn.
“Hoeveel langer moeten de mouwen?” vraagt mama.
“Centimeter of 15.”
We zoeken teddy-voering die mijn moeder in de stof naait – dat kan ze gewoon.
Aan de kassa verbaas ik me over de handigheid waarmee de verkoopster een houten meetstok over het katoen laat wandelen. Even praat ze in geheimtaal met mijn moeder (iets over naaddiktes) en dan zit ons ritueel er weer op.
Buiten stapt mama op de fiets. Vanuit de auto (vanwege corona kwamen we apart) kijk ik haar na. Ik heb zin om het raampje open te draaien en naar wildvreemde mensen te roepen: “Kijk, dat is mijn moeder!“